Terug   -   hemel.waarnemen.com


Uitleg bij de kaartjes: Verschijningen van de binnenplaneten



De kaartjes
De kaartjes laten de positie van de binnenplaneet (Mercurius of Venus) zien, op het moment dat de Zon 6° onder de horizon staat. Dit is dus niet op een vast tijdstip, maar bij steeds dezelfde mate van schemering. Staat de Zon minder diep onder de horizon dan is de hemel lichter en is de planeet dus moeilijker te zien. Staat de Zon dieper onder de horizon, dan is de hemel weliswaar donkerder, maar staat de planeet ook lager, of is zelfs onder de horizon. Het kaartje laat de horizon zien, met daarop de windrichting waarin de planeet te zien is. Het schaalbalkje links of rechts van de planeet laat de schaal in verticale richting zien. Ieder puntje geeft de planeet weer op een bepaalde dag, op het tijdstip dat de Zon 6° onder de horizon staat. U ziet dus direct waar en hoe hoog boven de horizon de planeet te vinden is. De grootte van het planeetstipje is een maat voor de helderheid; hoe groter de stip, des te helderder de planeet. Bij Venus verandert de helderheid niet veel en is de helderheid alleen op iedere vijfde dag uit de grootte van het stipje af te lezen. Bij Venus duren de periodes van zichtbaarheid enige maanden. Hier is voor iedere eerste dag van de maand het maandnummer (1=januari, etc.) weergegeven. Bij zowel Mercurius als Venus is de positie op de eerste dag van iedere maand in rood aangegeven.

Op de kaart zijn geen sterren aangegeven. De reden hiervoor is dat de kaartjes vaak de positie van de planeet laten zien gedurende een maand of meer, op steeds andere tijdstippen. De posities van de sterren veranderen nogal in die maand, en iedere ster zou dan dus ook zo'n 30 keer worden afgebeeld, waardoor het kaartje volstrekt chaotisch zou worden.


Zichtbaarheid van de binnenplaneten
De binnenplaneten staan dichter bij de Zon dan de Aarde en staan daardoor vanaf de Aarde gezien altijd in de buurt van de Zon. Met name Mercurius is om die reden alleen op bepaalde, vrij korte momenten in de schemering te zien.

Wanneer een binnenplaneet ten oosten van de Zon staat, noemen we dit de oostelijke elongatie. De planeet gaat dan na de Zon onder (de Zon lijkt immers dagelijks van oost naar west te bewegen, de planeet volgt dan dus de Zon) en is in de avondschemering in het westen zichtbaar. De planeet wordt dan ook wel avondster en zijn elongatie avondelongatie genoemd.
Staat een binnenplaneet in westelijke elongatie, dan beweegt de planeet voor de Zon uit en komt dus 's ochtends voor de Zon op in het oosten. De planeet heet dan ochtendster en is in ochtendelongatie.

Wanneer de planeet op maximale schijnbare afstand van de Zon staat, wordt dit de grootste oostelijke/westelijke elongatie genoemd. In principe is het moment van grootste elongatie het meest gunstig om de planeet waar te nemen. Dat is ook de reden waarom dit verschijnsel is opgenomen in de interactieve applet: Planeetverschijnselen. Een grote afstand tot de Zon is echter niet het enige dat belangrijk is. Het tweede vereiste is namelijk dat de planeet niet te kort voor of na de Zon opkomt of onder gaat. Over het algemeen zijn in het voorjaar de avondverschijningen gunstig, in het najaar juist de ochtendverschijningen.

Meer uitleg en afbeeldingen over de zichtbaarheid van de binnenplaneten aan de ochtend- of avondhemel, in het voor- of najaar is te vinden op de pagina Waardoor zijn Mercurius en Venus soms ver van de Zon slecht zichtbaar? in de veelgestelde vragen.



Ga naar de horizonkaartjes voor Mercurius
Ga naar de horizonkaartjes voor Venus


Terug