Terug - De sterrenhemel voor Nederland en België
Uitleg bij de jaarlijkse planeetgrafieken
ElongatiesDe elongatie van een planeet is de hoekafstand van die planeet (in graden) tot de Zon. Hoe verder een planeet van de Zon staat, des te beter en langer is deze zichtbaar. De buitenplaneten bereiken alle waarden tussen -180° en +180°, terwijl Mercurius maximaal ongeveer 28° van de Zon staat en Venus ongeveer 48°. Voor de buitenplaneten neemt de elongatie alleen maar toe. Bij een elongatie van +180° is de planeet in oppositie en 'springt' de elongatie naar -180°. Bij een elongatie van 0° is een planeet in conjunctie. Buitenplaneten bewegen dan achter de Zon langs, binnenplaneten kunnen voor de Zon (benedenconjunctie) of achter de Zon (bovenconjunctie) langs bewegen. Een benedenconjunctie vindt plaats wanneer Mercurius of Venus van oost naar west de nullijn passeert, het omgekeerde geval is dus een bovenconjunctie. Merk op dat de planeet bij een benedenconjunctie altijd sneller beweegt dan bij een bovenconjunctie, doordat de planeet dan veel dichter bij de Aarde staat.AfstandenDe grafiek hieronder laat de afstanden van de planeten tot de Aarde zien. De afstanden zijn uitgedrukt in Astronomische Eenheden (AE). 1 AE is de gemiddelde afstand van de Aarde tot de Zon, ongeveer 149,6 miljoen km. De afstand van een planeet tot de Aarde bepaalt mede de zichtbaarheid, in zowel de schijnbare diameter en de helderheid van een planeet (zie hieronder).Schijnbare diametersDe schijnbare diameter van een planeet is de hoek waaronder de equator van die planeet vanaf de Aarde zichtbaar is. Deze diameters worden gewoonlijk uitgedrukt in boogseconden ("); een graad bevat 60 boogminuten, een boogminuut 60 boogseconden. In een graad zitten dus 3600 boogseconden. Zon en Maan hebben schijnbare diameters van ongeveer een halve graad, dus zo'n 1800". In de kleur van Saturnus zijn 2 lijnen zichtbaar: de doorgetrokken lijn is de schijnbare equatoriale diameter van de planeet zelf, de gestreepte lijn is de schijnbare breedte van de ringen.MagnitudesDe helderheid van een planeet wordt bepaald door het reflecterend vermogen van z'n oppervlak (albedo), z'n positie ten opzichte van de Aarde en de Zon (waardoor de fase wordt bepaald, met name bij de binnenplaneten) en de afstand tot de Aarde. De helderheden zijn uitgedrukt in schijnbare visuele magnitude, waarbij een lagere magnitude een grotere helderheid aangeeft. Zo heeft de helderste ster (na de Zon) aan de hemel, Sirius, een helderheid van ongeveer -1,5. De exacte helderheid van een planeet is moeilijk te voorspellen. Zo kunnen de veranderende poolkappen of stofstormen op Mars een verschil van 0,3 magnitude uitmaken.Ga naar de jaarlijkse planeetgrafieken.
|